← Terug naar alle artikels

Waarop wacht de Kamer om zichzelf te hervormen? Qu’attend la Chambre pour se réformer elle-même?

(Texte en français en bas de page)

Een nieuw jaar dat begint is altijd een moment van vernieuwing en hoop. Een propere lei ligt klaar. Het Federaal parlement kan zo’n reset dit jaar goed gebruiken. Het pensioenschandaal en een vernietigende audit van het Rekenhof schetsten een ontluisterend beeld van de gang van zaken in het Paleis der Natie. Onze democratie en ons belastinggeld verdienen beter.

De Kamer van Volksvertegenwoordigers kost ons allemaal jaarlijks bijna 200 miljoen euro. Met dat geld worden de parlementsleden betaald, maar het dient ook om het parlementsgebouw te onderhouden en de meer dan 600 vaste personeelsleden te verlonen. Ook een reeks instellingen zoals het Rekenhof, het Grondwettelijk Hof en de Comité’s P en I hangen af van de Kamer. De werking en de personeelslast van de 800 medewerkers daarvan kosten iets meer dan 130 miljoen. Het gaat dus om veel centen maar het is ook in essentie goed besteed geld. Die honderden toegewijde medewerkers schragen wel degelijk onze democratie. Ze zien toe op de opmaak van onze wetten en vrijwaren onze grondrechten.

Maar de manier waarop deze instellingen worden gerund schiet schromelijk tekort. Terwijl moderne managementprincipes in vele overheden hun intrede deden, is men in het Paleis der Natie in vele opzichten nog in de tijd van ‘De Collega’s’ blijven hangen. Te veel regeltjes behoeden de werking van het parlement voor revoluties, maar beletten efficiëntiewinsten en betere werkprocessen. Zo werkt men nog steeds met een eenvoudige kasboekhouding en mankeert elke vorm van strategische planning. De politieke verantwoordelijkheid is collectief. De versnippering van bevoegdheden over diverse bestuursorganen verschaft de bestuurders paraplu’s om open te trekken, maar belet een brede kijk op wat er zich binnen de organisatie afspeelt.

Deze gang van zaken verklaart dat het tot de aanstelling van een nieuwe directeur boekhouding duurde tot de pensioenbom in maart 2023 barstte. Verschillende topambtenaren verschaften zichzelf buiten de reguliere boekhouding om torenhoge onwettelijke pensioenbonussen. Hierna kwamen ook een aantal gewezen Kamervoorzitters omwille van hun pensioen onder vuur te liggen. Nadien volgde vorige maand een proces-audit van het Rekenhof die op een beleefde manier brandhout maakte van de manier van werken in de Kamer. Dit alles belette het parlement niet om voor de kerstvakantie alvast een begroting 2024 van de Kamer goed te keuren. Logisch, de lonen van januari moeten worden betaald.

Die goedkeuring mag echter geen excuus zijn om te doen alsof er niets is gebeurd. Daarvoor is de situatie té ernstig. Tegelijk moet men oppassen de discussies niet te vermengen. Er is een debat nodig over het statuut van parlementsleden, hun vergoedingen en het einde van hun loopbaan. Die discussie moet grondig worden gevoerd en mag niet vervallen in een race to the bottom. Wat verwachten we dat parlementsleden doen en wat mag daar tegenover staan? Wat is billijk en wat zijn voordelen die niet meer van deze tijd zijn?

Vervolgens is er het debat over de werking van het zowel de Kamer als de Senaat en de instellingen die eraan vasthangen. Dat is complexer, minder mediatiek maar minstens even belangrijk voor de werking van de democratie. Men moet op de werkvloer aan de slag kunnen gaan met het Rekenhof-rapport. Tegelijk is er een blauwdruk nodig over hoe men het parlement wil besturen. Wat mij betreft moet er heldere scheiding komen tussen het ‘politiek’ en het ‘ambtelijk’ bestuur. Dat laatste orgaan moet worden versterkt met bekwame onafhankelijke bestuurders en moet worden verbreed met zowel een benoemingscomité als een auditcomité. Enkel zo is een cultuuromslag mogelijk.

De hervorming van onze parlementaire instellingen kan niet blijven wachten. Verkiezingen zijn in aantocht, maar mogen géén excuus zijn om de hete aardappel door te schuiven tot nà de volgende periode van lopende zaken. Er is een aanzet nodig in zowel het debat over het statuut van het parlementslid als de hervorming van de federale parlementaire instellingen. Als de federale parlementsleden in juni de kiezer recht in de ogen willen kijken, zullen alleen goede voornemens niet volstaan.


Parlement fédéral : pourquoi attendre encore pour introduire des réformes ?

Le début d’une nouvelle année est toujours le symbole du renouveau et de l’espoir, pour faire table rase du passé. Le Parlement fédéral aussi aurait bien besoin de remettre ses compteurs à zéro. En effet, le scandale lié aux pensions et l’audit cinglant de la Cour des comptes ont dressé un tableau affligeant de l’état des affaires au Palais de la Nation. Notre démocratie et les contribuables méritent mieux.

La Chambre des représentants nous coûte chaque année près de 200 millions d’euros. Ce montant sert à rémunérer les députés, mais aussi à entretenir le patrimoine immobilier et à rémunérer le personnel permanent (plus de 600 personnes). Enfin, de la Chambre dépendent toute une série d’institutions, telles que la Cour des comptes, la Cour constitutionnelle et les Comités P et I.( 800 collaborateurs et un budget de 130 millions d’euros). Ce sont des sommes très importantes, mais elles servent à pourvoir à taches essentielles  de notre démocratie : l’élaboration de lois et la sauvegarde de nos droits fondamentaux. Cela se fait avec des equipes certainement motivées et compétentes.

Toutefois, la gestion administrative de la Chambre elle-même  comporte des carences manifestes. Alors que de nombreux gouvernements ont adopté les principes de gestion moderne depuis longtemps, le ‘Palais de la Nation’ semble, n’a pas encore réussi à se débarrasser d’un fonctionnement bureaucratique. Une surabondance de règles et de règlements met le fonctionnement du Parlement l’empêche de gagner en efficacité et d’améliorer ses processus. Un exemple ? Le Parlement fonctionne toujours avec une simple comptabilité de caisse et ne dispose d’aucune forme de planification stratégique. En la matière, la responsabilité politique est collective. La dispersion des compétences parmi différents organes de gouvernance offre une certaine protection aux responsables, mais empêche toute vue d’ensemble de ce qui se passe au sein de l’organisation.

Cette situation explique pourquoi il a fallu attendre la nomination d’un nouveau directeur comptable pour que l’affaire des pensions éclate en mars 2023 : plusieurs hauts fonctionnaires se sont octroyé des bonus de pension faramineux et illégaux en marge de la comptabilité régulière. Par la suite, plusieurs ex-présidents de la Chambre ont également été mis en cause en raison de leurs pensions. Le mois dernier, la Cour des comptes a procédé à un audit des processus qui a, pour parler poliment, descendu en flammes le fonctionnement de la Chambre. Cette tempête n’a pas empêché le Parlement d’approuver le budget 2024 de la Chambre avant les vacances de Noël. Une démarche logique : les salaires de janvier doivent être payés.

Toutefois, une telle approbation ne peut servir de prétexte pour mettre la poussière sous le tapis. La situation est bien trop grave. D’un autre côté, il faut veiller à ne pas mélanger les discussions. Premièrement, un débat s’impose sur le statut des députés, leurs indemnités et la fin de leur carrière. Il doit être minutieux et ne peut dégénérer en un nivellement par le bas. Qu’attendons-nous des députés et que pouvons-nous leur permettre en retour ? Quelle serait une situation équitable et quels sont les avantages obsolètes ?

Ensuite, il convient de lancer le débat sur le fonctionnement aussi bien de la Chambre que du Sénat et sur les institutions qui y sont attachées. Un chantier plus complexe, moins médiatique mais tout aussi capital pour le fonctionnement de la démocratie. Le rapport de la Cour des comptes doit permettre de mettre la main à la pâte. Enfin, il est nécessaire de mettre en place un plan de pilotage du Parlement. De mon point de vue, il y a lieu d’instaurer, dans la gestion du Parlement, une séparation nette entre les volets « politique » et « administratif ». Ce dernier doit être renforcé par des administrateurs indépendants compétents et élargi par un comité de nomination ainsi qu’un comité d’audit. Ce n’est qu’ainsi qu’un tournant culturel sera possible.

La réforme de nos institutions parlementaires ne peut attendre. Les élections approchent, mais elles ne peuvent constituer un prétexte pour renvoyer la patate chaude à la prochaine période d’affaires courantes. Il convient d’encourager le débat tant sur le statut des députés que sur la réforme des institutions parlementaires fédérales. Si les députés fédéraux entendent regarder les électeurs droit dans les yeux en juin, les bonnes intentions ne suffiront pas.