Relancebeleid zonder hervormingen is lege doos
(Opiniestuk samen met Kathleen Verhelst – gepubliceerd op tijd.be op 8 januari 2021 )
2021 moet het jaar worden van de economische wederopstanding na covid19. De federale regering heeft terecht hoge ambities om ons land weer op de rails te zetten. Samen met de deelstaten wordt gediscussieerd over de verdeling van 5,15 (* inmiddels verhoogd tot 5,9 ) miljard EUR Europees geld waarmee de relance moet worden ondersteund. Voor sommigen is de verleiding groot om alles bij het oude te houden of het Belgische wafelijzer terug boven te halen . Als ondernemers en liberale volksvertegenwoordigers willen we dat ambitie het haalt van de angst voor de verandering en de valse geborgenheid van het status-quo. We vinden dat het relancedebat niet zozeer moet draaien om wie welk deel van de centen krijgt, maar wel wàt we ermee gaan doen. Hoe buigen we deze crisis om naar een kans op een land dat beter werkt en iedereen die vooruit wil ruimte geeft?
De Europese Commissie heeft met het Herstelplan voor Europa geen blanco cheque uitgeschreven. Dat Europees geld zal vooral gebruikt moeten worden voor vergroening en innovatie.. Hoeksteen van het plan zijn investeringen in publieke infrastructuur, Publieke investeringen bedragen vandaag nog slechts 2,3% van het BBP (ter vergelijking: Frankrijk (4,0%) en Nederland (3,9%). De overheidsinvesteringen namen tussen 1970 en 2015 met de helft af. Tijdens begrotingsconclaven in de jaren ’80 gingen overheidsinvesteringen steevast eerst voor de bijl. Stenen kunnen immers niet staken.
Er moet vanzelfsprekend meer geïnvesteerd worden in publieke infrastructuur. Om keuzes te maken moeten we kijken naar het zogenaamde multiplicator-effect. Het mogen natuurlijk geen verdoken exploitatiesubsidies zijn. Een overkoepelende strategische visie is cruciaal om gericht te investeren. De nood is het sterkste aan investeringen inzake energie-efficiëntie , duurzaam transport, het beperken van klimaatrisico’s en in digitale infrastructuur.
Relancebeleid betekent -niet in het minst – de moed om onze arbeidsmarkt eindelijk te hervormen. De Europese Commissie stelt dat ook als voorwaarde. Dit is logisch: de economische groei van een land wordt bepaald door twee factoren: de toename van het arbeidsvolume (aantal actieven gemeten in aantal gewerkte uren per inwoner) en de productiviteitsgroei. Het eerste kan gebeuren door ondermeer het verhogen van de werkelijke pensioenleeftijd, het verhogen van het aandeel van de beroepsactieve bevolking en het verhogen van het aantal gewerkte uren per werkende. België heeft op dat vlak progressiemarge maar die groei is ook niet oneindig. Daarom moet ook de toegevoegde waarde per eenheid arbeid en per eenheid kapitaal omhoog.
Tijdens de periode 2000-2018 lag de groeivoet van de arbeidsproductiviteit van de Belgische economie weliswaar boven die van de eurozone, maar lager dan die van de voornaamste buurlanden. De groei vertraagde sterk gedurende de afgelopen 20 jaar. Het aandeel van de dienstenindustrie in de economische groei van dit land steeg sterk, terwijl de productiviteit sterk groeide in de maakindustrie waar schaalvoordelen eenvoudiger te realiseren zijn. Tenslotte is er een geringe innovatie-intensiteit in de openbare sector waar de efficiëntie duidelijk nog versterkt kan worden.
De productiviteit wordt uiteraard voor een groot stuk ook bepaald door wetgeving. Onze wet op de nachtarbeid bijvoorbeeld bepaalt dat nachtwerk al start vanaf 20u, in plaats van middernacht in de buurlanden. Dat is een competitief nadeel. Onze noorderburen maakten hier dankbaar gebruik van door distributiecentra dichtbij de Belgische grens te bouwen, waardoor we blijven achterop hinken op het vlak van e-commerce. Waarom niet eindelijk een gedeelte van de opzegvergoedingen omvormen tot opleidingsbudget naar toekomsgerichte tewerkstelling, zoals al lang aangekaart op de Nationale arbeidsraad.
Een extra factor is het gebrek aan mobilisatie van particulier kapitaal. De spaarquote is nog nooit zo hoog geweest. Inkomens bleven weliswaar verzekerd, maar lockdowns en angst voor een onzekere toekomst en verandering fnuikten de consumptie. De impact van een relancebeleid is maar maximaal indien particulieren door herwonnen vertrouwen in de toekomst eveneens worden gestimuleerd om hun geld niet te parkeren op spaarboekjes maar om daadwerkelijk mee te investeren in de relance, bijvoorbeeld via de uitgifte van groene OLO’s, de aanmoediging van de bouw, een gemoderniseerde versie van de wet Cooreman-De Clercq en een (al dan niet tijdelijk) verlaagde roerende voorheffing.
Als we een krachtig relancebeleid op de rails willen zetten moeten we dus niet alleen investeren, maar ook hervormen. We moeten ons richten op onze economische speerpunten, want de middelen zijn schaars en we kunnen als klein land onmogelijk op alle fronten een wereldspeler zijn. Dat betekent doordachte keuzes maken. Laten we ons focussen op die projecten die energietransitie versnellen en waarvan de verschillende deelstaten de expertise in huis hebben om gezamenlijk impact te maken. Laten we ook starten met het hervormen van de arbeidsmarkt. Toekomstgerichte jobs creëren en ook zorgen dat ze ingevuld kunnen worden. Als de sociale partners de impact van het overlegmodel in de toekomst willen behouden, moeten ze nu over hun eigen schaduw heen durven stappen. Enkel door verantwoordelijk leiderschap en doordachte keuzes en actie vinden we een uitweg uit deze ongeziene crisis.
Christian Leysen Kathleen Verhelst
Ondernemers en federale volksvertegenwoordigers Open VLD